Interview met Marc Verstappen

Body

26 juni 2004 — Het Parool

Amsterdam zou graag bekend staan als de thuishaven van Rembrandt en Van Gogh, terwijl veel buitenlanders de stad vooral kennen vanwege de seks en de drugs. Die spanning tussen high en low culture is sterk aanwezig op het Leidseplein.” Zegt de Vlaamse festivalprogrammeur Marc Verstappen (1962), ingehuurd om dat plein terug te geven aan de Amsterdammers. De aftrap is woensdag, met Kunstkoters.

Wat schort er aan het Leidseplein?
“Het plein is niet meer van de Amsterdammers. Het behoort toe aan de toeristen, terwijl het Leidseplein met zijn theaters een van de belangrijkste culturele infrastructuren van Europa vormt. Vijf theaters zo dicht op elkaar met een aanbod dat varieert van gespecialiseerde hiphop tot repertoiretheater. Dat is werkelijk ongekend.”

Hoe kijkt u zelf tegen het plein aan?
“Ik vind het vooral veel en veel te vol. Het Leidseplein is eigenlijk niet echt een plein, in die zin dat er nauwelijks ruimte is om te paraderen of te lanterfanten. Alle gebruikers van het plein zijn perfect gekanaliseerd: de voetgangers, de fietsers, de trams en de taxi’s. Een goed plein moet ademen, vind ik. Het Leidseplein is een fascinerend kruispunt van ruimtelijke wanorde. Allerlei functies lopen moeiteloos door elkaar heen. Er gebeurt ontzettend veel op die kleine ruimte.”

Dat is toch juist leuk?
“Het gaat ten koste van de functie van het plein. Ik vind het onvoorstelbaar zoals de horeca zo’n beetje elke beschikbare vierkante meter in bezit heeft genomen. In België of Frankrijk ken ik dat niet. Rond het Leidseplein vind ik de omgeving te zeer op exploitatie gericht. Dat is de aard van jullie volk, vermoed ik. De exploitatiedrift gecombineerd met de neiging om alles op te vullen.”

Misschien houden we wel gewoon van knus.
“Pas op. Geborgenheid vind ik prima. En het plein kan sfeer uitademen – zelfs de mooie melancholie na een verloren voetbalwedstrijd.”

Maar minder vol zou dus beter zijn?
“Ja. Het is ook funest zoals de trams het plein in tweeën snijden. Maar het zal niet eenvoudig zijn om dat te veranderen. Ik heb in mijn onschuld als allochtoon ook al eens gepolst of de bomen niet kunnen worden weggehaald, maar ik heb inmiddels begrepen dat zoiets in Nederland gevoelig ligt.”

Sommige mensen vinden bomen mooi.
“Ja, dat zal. Ik zou ze zelf nochtans onmiddellijk omhalen. Die bomen onttrekken het plein aan het gezicht. En ze zijn ook maar een keer door iemand bedacht om een kunstmatig Anton Pieck-achtig effect te bewerkstelligen. Het is zeker niet authentiek. In de jaren zestig stonden er twee populieren op het plein. Dat was alles en wat mij betreft was dat meer dan genoeg. Hetzelfde geldt voor de lantaarns op het plein. Ze roepen een fout gevoel van vroeger op. Ik zou liever iets met neon doen. Om de zoveel tijd een kunstenaar uitnodigen iets bijzonders te maken.”

Want een kunstwerk of een kunstfestival kan een plein veranderen? 
“Kunst kan een proces van verbeelding op gang brengen. Nieuwsgierig maken naar de mogelijkheden van een ruimte. Voor Kunstkoters hebben we een fontein van de Deense kunstenaar Jeppe Hein laten overkomen. Een prachtig ding dat reageert op de omstanders. Je kunt er doorheen lopen zonder nat te worden. Die fontein blijft drie weken staan. Ik heb de hoop dat zo’n kunstwerk de mensen opmerkzaam maakt op de omgeving. Dat ze er letterlijk van gaan rondkijken in plaats van snel over te steken. Ik zou graag vaker tijdelijke kunstwerken naar het Leidseplein halen. Dat hoeft niet per se zichtbare kunst te zijn. Ik ben in gesprek met Willem de Ridder over een gesproken rondleiding voor op de walkman. Dat lijkt me fantastisch.”

U bent ingehuurd door de zes Leidseplein-theaters. Hoe zijn ze eigenlijk bij u uitgekomen?
“Waarom moet er zo nodig weer een Belg naar Amsterdam komen, bedoelt u zeker? Het is evident dat de theaters over goede programmeurs beschikken. Het zijn mensen die hun vak verstaan. Toch leek het hen verstandig de festivals onder te brengen bij iemand van buiten. Ik ken de Nederlandse situatie tamelijk goed en ik heb ervaring als kunstprogrammeur in België en Frankrijk. Ik draag het noorden en het zuiden in mij. Ik versta het verschil tussen rentabiliteit en generositeit.”

Pardon?
“Ik vind het wel bijzonder zoals jullie hier hebben gekozen voor de rentabiliteit als uitgangspunt in het leven. Alles draait om geld. In de auto van Antwerpen naar Amsterdam valt het me steeds weer op dat, eenmaal over de grens, zo’n beetje alle reclamespots op de radio over geldzaken en verzekeringen gaan. Het is niet te geloven zoals jullie daar mee bezig zijn. Nederland is het best verzekerde land ter wereld, wist u dat? Die obsessie met de boekhouding vind je ook in de kunst. Ik heb van het begin af aan bij mijn opdrachtgevers gepleit voor een genereus gebaar aan de bevolking. Kunst mag ruimhartig zijn. De kaartjes voor de voorstellingen van Kunstkoters kosten een of twee euro, hooguit.”

Maar de rekeningen moeten toch ook worden betaald?
“Ik ben gewoon om zonder eigen theater te werken en de stad als speelplaats te zien. Het voordeel is dat je een soepele manier van denken, werken en budgetteren ontwikkelt. Je bent gedwongen mogelijkheden te creëren. Dat is goed voor kunstinstellingen.”

U beschouwt de stad als kunstpodium.
“Ik vind het interessant mensen op te zoeken met kunst. Een aantal jaren terug hebben we in Antwerpen een groot festival georganiseerd rond de honderdste geboortedag van Paul van Ostaijen. Dat bleek een fantastische aanleiding om de stad zes maanden lang te bezetten. Dat werd een groot succes, ook omdat we heel dicht bij de inhoud van zijn werk zijn gebleven. De ambtenaren achter de loketten voor de paspoorten en de rijbewijzen hadden allemaal een gedicht van van Ostaijen uit het hoofd geleerd. Als mensen naar het loket kwamen, reciteerde de ambtenaar eerst een gedicht. Dat vind ik een plezante manier om mensen met kunst in aanraking te brengen, om een nieuw publiek te creëren.”

Maar hoe trekt u die mensen dan? “Dat is niet zo vreselijk moeilijk. In Antwerpen houden we elk jaar een festival dat De Nachten heet. Het is een kunstfestival met de uitstraling van een popfestival. Dat werkt. Wij mikken op de jeugd van tussen 15 en 30 jaar. Dat is tachtig procent van ons publiek. In een weekeinde trekken we vijfduizend nieuwsgierige en enthousiaste mensen. Het geeft mij een ongelooflijke vrijheid om compleet nieuwe namen te presenteren.”

Het blijven natuurlijk toch kunstliefhebbers die op zo’n festival afkomen.
“Niet noodzakelijk. Een tijdje terug hebben we een festival georganiseerd in een van de oude wijken in Antwerpen. Echt een heel zware wijk, rondom de Offerandestraat bij het Centraal Station. In de jaren zestig was dat de schoenenstraat van Antwerpen. Nu zitten daar honderd nationaliteiten samengepakt op een vierkante kilometer. De zwarte mensen geven trouwens een ongelooflijke vibe aan de buurt. Er hangt seks in de lucht. Maar de lokale bevolking en een deel van de middenstand is weg.  Zij herkennen hun oude buurt niet meer. Ze lezen in de krant dat de ene Joegoslaaf er een andere Joegoslaaf heeft neergeschoten.”
“Dat festival, Hotel Ideal, bracht nieuwe en oude bewoners samen. We hebben die wijk tien dagen kunnen laten bruisen. Er waren voorstellingen in afbraakpanden die enkele weken eerder door illegalen waren verlaten. Wij wilden die omstandigheden laten zien waarin die mensen hadden geleefd. Het Toneelhuis speelde hun voorstelling Het Sprookjesbordeel in de kelder van een oude school. Er waren caféconcerten. We zeiden tegen de cafébazen: jullie zorgen voor de drank, wij betalen de muzikanten. Elke avond was overal muziek.”

Wordt kunst dan niet te veel een middel om een doel te bereiken?
“Je zoekt het evenwicht daarin. De voorstelling is een verhaal, de context een ander verhaal. De mensen kijken naar een voorstelling. Tegelijkertijd zien ze hoe het eraan toegaat in een buurt. En ze merken dat ze daar in die buurt, ondanks alle moeilijkheden die er tegenwoordig zijn, nog steeds een prima avond kunnen hebben.”

Maar na tien dagen bruisen trekt de kunstkaravaan weer verder.
“Kunst is de kracht van de verbeelding. Het is niet het onderhoud van het sociaal weefsel. Dat kun je met kunst niet bereiken. Je kunt wel de aandacht vestigen op een onderwerp. Als het festival voorbij is, zijn de problemen niet opgelost. Maar er is misschien wel een andere mentaliteit, een ander gevoel ontstaan. Dat op zich is al een mooie uitdaging.”

Terug naar het Leidseplein: hoe ziet u daar de mogelijkheden tot verandering?
“Het Leidseplein staat symbool voor het dilemma van Amsterdam. De stad zou vermoedelijk graag bekend staan als de thuishaven van Rembrandt en Van Gogh, terwijl veel buitenlanders Amsterdam vooral kennen vanwege de seks en de drugs. Die spanning tussen high culture en low culture vind je sterk aanwezig op het Leidseplein.”

Is er ruimte op het plein voor de brallende Engelsman én de Amerikaan in driedelig pak?
“Jazeker. Dat kan juist heel goed werken, zulke uiteenlopende groepen gebruikers. Ik houd van vertier. Maar het draait om de balans. Het Leidseplein heeft een rijke geschiedenis op het terrein van cultuur en vertier. Van dat gemeenschappelijk verhaal zou buiten op straat meer terug te vinden moeten zijn.”

Heeft u al met veel mensen kunnen spreken?
”Dat komt. Vertegenwoordigers van de horeca heb ik mijn plannen in grote lijnen voorgelegd. Het is mijn ervaring dat ondernemers graag willen meedenken op het moment dat er een concreet voorstel op tafel ligt. We hebben afgesproken dat ik de komende maanden nog eens kom binnenlopen. Het is vast en zeker de bedoeling de horeca te betrekken bij de festivals.”

Tedere processen in de Heineken Hoek?
“Ha ja, meer tedere processen op het hele Leidseplein! Maar waarom zouden daar geen amateurdichters bij u aan tafel kunnen komen zitten om voor te dragen uit eigen werk? Met de mensen van Américain heb ik afgesproken dat we op een van hun hotelkamers een toneelvoorstelling gaan doen. Ik vermoed dat maar weinig Amsterdammers een hotelkamer van Américain van binnen hebben gezien, anders dan voor duur overspel. Zo zou ik in Paradiso graag de kleedkamer van de Rolling Stones in ere herstellen. Het Leidseplein zit vol met zulke verborgen plekken. Die gaan we allemaal aan het publiek tonen, als het aan mij ligt.”

U heeft voor het komende jaar drie festivals voor het Leidseplein opgezet. Hoe bent u daarbij te werk gegaan?
“Ik ben eerst gaan nadenken over wat er mogelijk is in Amsterdam en wat de stad nog mist op het terrein van festivals. Een mooi verhaal voor kinderen bijvoorbeeld – dat moet Kunstkoters worden. Dat festival deden we twee jaar geleden met veel succes in Brugge Culturele Hoofdstad. Het is een mengeling van toneel, film, muziek, beeldende kunst en zelfs circus. Schoolkinderen uit Amsterdam gaan dit jaar op schoolreis naar het Leidseplein. Ze kunnen er de hele dag een beetje ronddwalen en rondkijken.”

Goed, dat zijn de kinderen. Wat missen we nog meer?
“In het najaar is er een festival, Transito, waarop we de kunst gaan combineren met de maatschappelijke en politieke actualiteit. Het Leidseplein is typisch een transitplaats: de meeste bezoekers passeren er. We gebruiken dat beeld om de problematiek van de vluchtelingen aan de orde te stellen, onder meer door naast het bekende inburgeringstraject ook een uitburgeringstraject aan te bieden. Een idee van Anil Ramdas van De Balie. Om duidelijk aan te geven hoe idioot de gedachte is dat identiteit te maken heeft met het maken van hesprolletjes met witlof.”

Witlof met ham, bedoelt u.
“Zoals u wilt. In januari van het volgend jaar is het derde en laatste festival. Dat staat helemaal in het teken van de literatuur. Ik ken Amsterdam als een literaire stad. Hier wonen de uitgevers, de schrijvers, de publicisten en de commentatoren. Merkwaardig genoeg heeft Amsterdam geen literair festival van betekenis. Dat moest er dus dringend komen. Het Leidseplein moet een week lang een literaire zone worden.”

U weet dat Harry Mulisch hier woont.
“Harry Mulisch moet de keizer zijn van het project. Klaar.”