Podium

Zullen wij zonder angst Cassandra zijn?

Een oproep van Peter Verhelst
Body

Peter Verhelst kreeg de 72ste Arkprijs van het Vrije Woord uitgereikt. In zijn dankwoord vraagt hij zich af wat schrijvers en kunstenaars in deze radicaal veranderende tijden zullen, of moeten, doen. 

Mensen omringen zich met een zelf samengestelde familie om voor zichzelf het DNA te bouwen van de persoon die ze zouden willen zijn, of om te dromen van een wereld waarin ze willen leven. Nonkel Francis Bacon heeft mij door mentale en emotionele landschappen leren kruipen, lopen, baggeren, vallen, overeind komen, weer vallen, weer overeind komen; grootvader Paul van Ostaijen leerde me dat poëzie beeldende kunst kan zijn op voorwaarde dat ik anders leerde te denken; aangetrouwde grootnonkel Jan van Eyck leerde me dat ik elke dag mijn oog moest trainen, geen dag overslaan, alles laag per laag bekijken; tante Marguerite Duras dat ik moest inzoomen, meer inzoomen, nog meer inzoomen tot ik de gedachten kon horen die mensen uitzweten, lichamelijke psychologie dus, gebaseerd op lichaamsmonologen; oermoeder Hadewych leerde me dat passie de sleutel is tot het denken; nicht Rosa Luxemburg dat orde zonder vrijheid op zand gebouwd is; stiefopa Nelson Mandela dat ik nooit mag opgeven, vooral niet als de situatie hopeloos is. Enzovoort enzovoort enzovoort … 

Opvallend veel leden van mijn nieuw samengestelde familie werden onderscheiden met de Arkprijs: Claus, Pernath, Ivo Michiels, Stefan Hertmans, David Van Reybrouck, Tom Lanoye, Wim Distelmans, Reinhilde Decleir, Jeroen Olyslaegers, De Wever (Anuna), Jozef Deleu, Caroline Pauwels … Mensen die niet zelf weten of geweten hebben dat ze me, in mijn denken en leven, de weg wezen. Of beter gezegd: of ze nog leven of niet, ze blijven wijzen naar een plek waar zich misschien een weg bevindt. Want het is niet omdat je iets ziet dat het er ook is, of dat het er nog is tegen dat je erbij bent geraakt. Of dat het is wat je denkt dat het is. Of dat wat je denkt de waarheid is. Of dat het waar is dat je dat denkt. In deze tijden. Als deze tijden al echt zijn … 

Enfin. Ik bedoel maar ... Eén ding is zeker: in de tijden die ons te wachten staan zullen we meer dan ooit nood hebben aan een ark. Ark in de betekenis van woonboot, een thuis dus, mobiel weliswaar, vermoedelijk nomadisch, maar wel een plek, al dan niet mentaal, waar we ons veilig voelen. Waar we op adem kunnen komen. 

Ik kan natuurlijk niet anders dan me het hoofd breken over de vraag of er op deze ark plaats voorzien is voor schrijvers en kunstenaars. Omdat de tijden aangebroken zijn waarin alles wat we weten radicaal zal veranderen. Tijden waarin alles wat we koesteren onder druk staat. Zullen wij, schrijvers en kunstenaars, nog nodig zijn? Daar wil ik me de komende jaren het hoofd over breken. Wat zullen wij doen? Hoe zullen we ons werk fundamenteel veranderen – nieuwe tijden, nieuwe kunsten? 

Moeten we alleen nog over de nakende klimaatcrisis schrijven? En over de bijbehorende ongelijkheid?

Kunnen we in deze tijden, waarin klimaatverandering zo expliciet aan de gang is, kunnen we nog liefdesgedichten schrijven? Of is het schrijven van liefdesgedichten geen escapisme, maar getuigt het net van hoop? 

Moeten we in ons werk hoop installeren? Is hoop het juiste woord, want het impliceert redding? Gaat het niet eerder over moed? Moeten we de mensen moed inspreken? 

Moeten we schoonheid, ontroering en troost blijven brengen?

Moeten we moeten? Wat dan met de vrijheid die toch één van de belangrijkste premissen is voor kunst? Moeten en niet mogen zijn toch de dood voor de kunst? 

Zullen we, zoals Antjie Krog deed, toen ze verslag uitbracht van de waarheidscommissie in Zuid-Afrika, literatuur inruilen voor dienstbaarheid? Ten dienste staan van de wereld omdat die wereld ons nu nodig heeft? Omdat het urgent is, geen tijd te verliezen? 

Of zouden we beter ophouden met schrijven en kunst maken, en het atelier verlaten om te helpen redden wat er te redden valt? Om te doen wat de overheid steeds meer nalaat te doen? Opkomen voor wie niet voor zichzelf kan opkomen bijvoorbeeld. Zullen wij spreken voor wie niet mag spreken?  En stel dat er niks meer te redden valt, zullen wij, schrijvers en kunstenaars, dan de woorden en de beelden maken die vormgeven aan verdriet, verlies, gemis, ontworteling, wanhoop? Zullen wij de rouwmeesters zijn die de begrafenisceremonie leiden? 

Of zullen we nederigheid uitdragen? Geen kunst meer die wil imponeren, veroveren, overmannen en overwinnen, maar kunst die ons helpt deel uit te maken van een groter geheel, bijvoorbeeld van de natuur? 

Zullen we meehelpen om een nieuwe filosofie te bedenken om de mensen wakker te schudden – hoe komt het toch dat we zo blind zijn voor onze eigen ondergang? Hoe komt het dat we niet doen wat we zouden kunnen doen om te voorkomen dat er gebeurt wat we niet willen? 

Of zullen we toch blijven uitdragen dat de wereld ooit gemaakt is voor passie, vreugde, tederheid, liefde, solidariteit en dat we daarnaar moeten terugkeren? Ondanks alle geweld, elke dag, elke seconde, op elke plek van de wereld. Zullen wij proberen deze kwetsbare wereld te herstellen of is dat onzin? 

Zullen wij zonder angst Cassandra zijn: roepen wat er ons te wachten staat en uitgelachen worden daarvoor, verdacht gemaakt worden daarvoor, maar blijven zeggen wat er ons te wachten staat. Zonder angst. Want angst eet de ziel op. 

Zullen wij nu eindelijk eens ophouden bang te zijn om op te treden als een geweten?

Zullen we alle mogelijke varianten vinden op de zin: Wees niet bang?

Zeg: Durf te denken.

Durf.

Zeg: Hou vol.

Geef niet op.

Misschien buigend, maar wel zonder door de knieën te gaan.

Wankelend.

En toch door de knieën gaan.

En weer overeind komen.

Trots en nederig tegelijk.

Kruipen, lopen, baggeren, vallen, overeind komen, weer vallen, weer overeind komen.

Ja zeggen.

De Standaard, 15 oktober 2022