Maarten Inghels schreef deze week een brief aan de Vlaamse dichter en kunstenaar Marcel van Maele. Maandag 27 juli 2009 brengen Maarten Inghels en Eva Mouton op Ghent in Cap op de Gentse Feesten werk van Marcel van Maele.
De Vlaamse dichter en kunstenaar Marcel van Maele is vrijdag op 78-jarige leeftijd in Antwerpen overleden. In de jaren zestig behoorde de non-conformist tot de oprichters van het magazine Labris en profileerde hij zich als een uitbundige figuur tijdens poëzieavonden. Zijn kunstobjecten van poëzie, zoals zijn Gebottelde Gedichten, zijn intussen fetisjen. Van Maele ontving in 1972 de Arkprijs van het Vrije Woord en werd verder ook bekroond met de Dirk Martensprijs voor poëzie (1966) en de August Beernaertprijs (1996). Van Maele was de laatste jaren blind en had diverse gezondheidsproblemen.
Beste Marcel Van Maele,
Er moet mij iets van het hart. Niets ernstig, iets kleins. Ik wil er niet pietluttig over doen, noch te serieus. Maar het gaat tenslotte over iets dat ik kwijt wil. En of dit nu te laat komt, of zelfs te vroeg, daar wil ik vanaf. Woorden komen steeds te laat, net zoals het eren van een nobel iemand, of het snoeien van de haag. Nooit komt de lente op tijd.
Enfin. In een vroeg interview waarin een nogal kneuterige VRT-journalist kleutervragen stelde over het loskomen van uw netvlies en het daarmee gepaard gaande zichtverlies, verklaarde u dat de verveling werd afgeschaft, ten huize Van Maele. Uw vrouw Carinne was waarschijnlijk buitenshuis gaan werken, en daar zat u dan, sigaartjes rokend aan de keukentafel met rondom u een waas van donkere en lichte kleurvlakken. De verveling is duidelijk een wapen van het zwart. Ik had me altijd afgevraagd hoe u de laatste twintig jaar schreef, zonder de ogen te richten op het papier. Bandopnemer in de aanslag zo blijkt, en soms kon u afzonderlijke woorden halen uit het wit van het papier, met een versterkte leesbril weliswaar.
In januari had ik u nog aan de lijn, in het kader van de Donderdagen van de Poëzie, lunchmeetingen met poëzie in het Letterenhuis en de Permeke bibliotheek die ik toen programmeerde. Eerst kreeg ik Carinne aan de lijn, een lieve, beminnelijke vrouw waarbij ik eerst mijn hele vraag uit de doeken deed. Het had iets van een poortwachter, hoe zij me eerst te woord stond vooraleer de hoorn te overhandigen, en mij waarschuwde dat u waarschijnlijk niet meer kon aantreden eind dit jaar. Maar achteraf bleek het gewoon een verzorgend gebaar te zijn. Nadat Carinne me de ziekenhuisopnames opsomde die uw laatste jaren tekenden, riep ze u.
Dat moment blijft me bij. Hoe ze eerst de hoorn naast het toestel legde, een doffe dreun in mijn oor, zij u daarna tweemaal riep en ik u dichterbij hoorde komen. Tastend en steunend aan de meubelstukken die een gids waren in het huis. Dat is blind zijn, vermoed ik, gestommel in het duister.
Carinne deed nog eens het hele verhaal tegen u en dan werd de hoorn weer van de tafel opgepakt. U hijgde. Toen wist ik dat niet alleen blindheid je lichaam aftakelt, en bij uitbreiding je leven. Toen kende ik het antwoord al. Tussen de regels door hoorde ik de vertwijfeling bij een optreden in het Letterenhuis. Ik hoorde het verlangen maar ook de onzekerheid over een eventueel ziekenhuisbezoek eind dit jaar. Nadat ik de hoorn op de haak legde dacht ik dat u ook al niet meer wist of u er nog zou zijn.
Andy Fierens, van wie ik uw telefoonnummer had gekregen, vertelde dat hij u nog ging bezoeken. Hij stelde me voor om mee te gaan. De verveling was dan wel afgeschaft maar de eenzaamheid kruipt overal rond. Dat bezoek is er niet meer van gekomen. Toen ik vrijdag op een hoge ladder het plafond van een vriend stond te schilderen, kreeg ik een tekstbericht van Andy. Dat werd het dan, dacht ik: de kroniek van een uitgesteld bezoek. En ook: er vallen veel vogels deze zomer, eerst de vink, en dan de zwarte specht.
Ik hoop dat het u goed gaat. Rust zacht in het zwart, of in het witte licht.
Hartelijk,
Maarten