Beste Ramsey Nasr,
Ik schrijf u deze brief omdat ik in de problemen zit.
Om u deze problemen zo goed mogelijk uit te kunnen leggen zal ik deze brief beginnen met een aantal gebeurtenissen van ongeveer twee weken geleden tot eergisteravond.
Ik zat met mijn geliefde in een vreselijk grand-café aan de Keizersgracht. Het café was afgeladen vol en de bezoekers waren voornamelijk begin dertigers die zich nog twintigers voelden. Ik heb zeker vijftien hoornen brilmonturen en gestreepte overhemden gezien.
Toen ik onze bestelling doorgaf zei de barman: ‘gefeliciteerd!’
Ik zei: ‘Pardon?’ en de ober gaf mij een vette knipoog en lachte schamper. Ik hou niet van zulke knipogen en zeker niet van schamper lachen.
Terwijl wij aan het wachten waren op de drankjes en het brood met vele soorten dipsauzen (een trend uit de jaren zestig die tijdens deze crisisperiode weer helemaal lijkt te zijn terug gekomen) streelde mijn geliefde mijn hand en ik de hare, en vroegen we ons ernstig af wat er aan de hand was.
‘Doe niet zo flauw, ik herken je wel!’ brulde de barman toen hij onze glazen op de tafel zette, ‘je bent de dichter des vaderlands, hoe heet je ook al weer?’
‘Ramsey Nasr,’ zei ik, ‘maar ik ben Ramsey Nasr niet.’
De barman vertrok naar zijn toog, en ik zag hem overleg voeren met een aantal personen die waarschijnlijk zijn vrienden waren; alle brilletjes keken nu mijn kant op en ik besloot maar naar ze te zwaaien, tja, wat moest ik anders.
Bij ons vertrek was de bar helemaal leeg, de dertigers waren al naar bed, en alleen de barman stond grijnzend achter de bar.
Toen begonnen de problemen, want ik vroeg de barman vrijwel direkt of hij een handtekening wilde en dat wilde hij maar al te graag. Hij griste eerst een stuk kassarol van de kassa en besloot toen toch maar een bierviltje te gebruiken.
Ik zette uw handtekening. Ik heb erg mijn best gedaan hem zo mooi mogelijk te laten lukken. Het voelde als een debuut en de barman keek verliefd naar de inkt en stopte het bierviltje in zijn borstzak.
‘Goede gedichten blijven schrijven!’ riep hij mij na en even later struikelde ik over de drempel.
Wij liepen over de gracht en mijn geliefde zei: ‘Maak je toch geen zorgen,’ maar ik maakte me meer zorgen dan ooit.
Ik las ‘s avonds uw gedichtenbundel 27 gedichten en geen lied* en genoot erg van uw natuurbeschrijvingen, die bijna magisch leken. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik zeer trots was.
Een paar dagen later ging ik op de fiets door de stad, op weg naar een papierwinkel in het centrum. Ik had van alles nodig.
Papierwinkels zijn de fijnste winkels die ik ken, als ik had mogen kiezen zou ik er zelf een zijn begonnen, en zou me mijn hele leven verdiepen in de grammen en de textuur.
Toen ik een aantal roze enveloppen en briefpapier afrekende werd het angstvallig stil in de winkel, het voltallige personeel schoof steeds dichter bij elkaar terwijl ik naar mijn bankpasje zocht, ik voelde de blikken en eigenlijk ook meteen hun verwachtingen, maar ditmaal was ik voorbereid.
Men feliciteerde mij voorzichtig en ik durfde niemand meer aan te kijken. Ik mompelde: ‘Ik ben hem niet,’ en hoorde hoe ze kleine kreetjes van geluk slaakten alsof ze het niet gehoord hadden.
Ik maakte me opeens zorgen of ik uw handtekening nog wel meester zou zijn.
Op straat dacht ik dat iedereen naar me keek, en bedacht me meteen dat het in Nederland ook zo werkt; ben je een keer in het nieuws, dan ben je korte tijd talk of the town en zoals u weet verdwijnt dat even zo snel weer, en daarom besloot ik er nog even van te genieten.
Soms stond ik grijnzend voor een stoplicht, soms probeerde ik ernstig terug te kijken als iemand mij aankeek.
Samen bestudeerden we een foto van u die in het NRC Handelsblad stond, u keek trots en ook een beetje bang.
Mijn geliefde zei dat mijn ogen veel mooier waren, en dat mijn haar veel beter zat, en ik vond dat lief van haar en dacht weer aan uw gedichten en mijn eigen incompetentie als het gaat om het schrijven van gedichten.
‘Maar ik had mijn baard veel eerder dan hij!’ schreeuwde ik voor de spiegel en mijn geliefde zei: ‘En die van jou is ook veel zachter.’
‘Heb jij Ramsey Nasr’s baard dan gevoeld?’ vroeg ik en ze zei dat ze het gewoon kon zien, dat ze mijn baard heel goed bestudeerd had.
U bent een romanticus, en ook in uw meest neerslachtige werken blijft u er een, en dat siert u.
In bed zei ik het volgende tegen mijn geliefde:
“Twee lijven komen samen in ons midden.
Niets onder ons dan wij, niets tussen ons.
Want op lichtwegen staan we, dat het brandt
Van binnen dat ik schreeuw dankzij jouw mond.” *
Ik vroeg haar of ze het mooi vond en ze zei het prachtig te vinden, en ik zei: ‘Dat ben ik niet, dat is Ramsey Nasr,’ zuchtte diep en viel korte tijd later in slaap.
Afgelopen week zag ik langzaam gebeuren wat ik al eerder beschreef; de belangstelling verdween geleidelijk en niet veel later was er niets van over.
We zaten in een zeer groot en druk restaurant en we bestelden vele gerechten die we nooit op zouden kunnen krijgen.
Ik keek zenuwachtig om mij heen.
Niemand zag het, niemand viel het op.
‘Hij is de dichter des Vaderlands mijn liefste, maar jij bent voor mij de schrijver des Vaderlands,’ sprak ze zachtjes en ik vond haar zo lief.
Eergisteren ging ik door de stromende regen naar de avondwinkel omdat mijn sigaretten op waren.
Alles ging precies zoals het hoorde totdat ik de winkel verliet en mijn fiets van het slot haalde.
‘Ik ken je!’ riep een zwerver.
‘Ik ken u ook!’ riep ik terug. ‘U staat altijd voor de supermarkt.’
Ik zeg graag ‘u’ tegen zwervers.
‘Nee, je bent die Palestijn, die dichter, hoe heet je ook al weer?’
‘Ramsey Nasr,’ zei ik met een stem die op de uwe leek.
‘Mag ik je krabbel? Ik ben een grote fan!’ riep hij en kwam gevaarlijk dicht bij me staan, ik rook de drank en het vuil.
Ik wilde hem vragen wat hij mijn beste werk vond, maar besloot het niet te doen.
Omdat hij alleen een zak drop bij zich droeg, heb ik daar uw handtekening op gezet, hij viel nogal zwierig uit. Ik keek de zwerver nog een tijdje na, hij bekeek uw handtekening meerdere malen terwijl hij zwalkend over straat ging en teugen uit zijn blik bier nam.
Weer voelde ik vertedering, maar nu vermengd met wanhoop.
Nu nog steeds draag ik een zwarte viltstift in mijn binnenzak, om, als het moment daar is, uw handtekening op bierviltjes, zakken drop of zelf op lichamen te zetten.
Mijn vraag aan u is dan ook een hele simpele; wilt u alstublieft uw baard afscheren, en mij uit mijn rol verlossen?
Hartelijke groet,
Noot: ‘27 gedichten en geen lied' is de titel van een gedichtenbundel van Ramsey Nasr, uitgegeven door de Bezige Bij in 2000. Het fragment komt uit het gedicht ‘Geen lied’.
DAVID PEFKO (1983) is schrijver en was vroeger handelaar in vodden en lappen. Hij woont afwisselend in Amsterdam en Athene. Hij hoopt eind dit jaar zijn debuutroman te kunnen lanceren, vooralsnog wordt de titel strikt geheim gehouden. David Pefko schrijft op verzoek van Kraai columns.