In de reeks Grote zus schrijft Willem Claassen over zijn zeven jaar oudere en dertig centimeter kleinere zus. Zij heeft het Downsyndroom. Om de zes weken een nieuwe aflevering. Deze week Poppetjes.
Poppetjes
Die middag verveel ik me. Ik zit op mijn slaapkamer, sla een boek open waar ik al dagen doorheen probeer te komen en hoor dan iemand van beneden Lang zal ze leven zingen. Ik doe een poging verder te lezen, maar ben eigenlijk aan het luisteren.
Ik sta op. Met een bijna ceremonieel gebaar leg ik het boek op de stapel ‘niet-uitgelezen’. Dat voelt goed. Ik daal de trap af.
Mijn grote zus zit alleen aan de hoge tafel in de woonkamer. Ze zingt nog steeds, vol enthousiasme viert ze iemands verjaardag. Ze schrikt als ze merkt dat ik bij de tafel sta en stopt meteen met zingen.
‘Wie is er jarig?’ vraag ik.
Ze zegt niks, beweegt niet, kijkt recht vooruit.
Dit keer geen Mens erger je niet. Voor haar neus staan 143 poppetjes. Little People van Fisher-Price. Ze gebruikt de schijfjes van Rummikub als tafels. Zo zitten de poppetjes net als mijn zus aan een tafel. Of eigenlijk staan ze.
Ik pak een poppetje van de tafel. Mijn zus gooit gelijk haar hoofd in haar nek.
‘Wììì-llem!’
Ze worden al jaren niet meer gemaakt. Niet in deze vorm. De huidige Little People zijn dikker, hebben meer details, verschillen meer van elkaar, lijken echter. Regelmatig gaan we naar rommelmarkten, maar de oude, klassieke Little People zijn steeds moeilijker te vinden. En als je er dan een paar vindt, moet je er gelijk een brandweerauto of huis bij kopen. Daar zit mijn zus echt niet op te wachten.
Ik zet het poppetje weer terug en vraag haar of er nog nieuwe namen bij zijn gekomen. Elk poppetje heeft namelijk een naam. Niet verzonnen, maar uit haar echte leven. Ik zit er ook bij. Ik heb een helm op. Maar eigenlijk hoor ik niet bij Little People. Ze heeft een paar uitzonderingen gemaakt. Ik ben even groot als de rest. Dat is mijn geluk. Soms zijn er persoonswisselingen, maar ik ben al best lang van de partij.
‘Nee, geen nieuwe namen,’ zegt ze.
Ze draait zich ineens naar me toe.
‘Ik ga deze week wel een Goede Vriendinnenlijst maken.’
‘Voor de poppetjes?’
‘Nee gewoon. Een lijst. Lindy is nu mijn hartsvriendin.’
‘Lindy? Die ken ik niet.’
‘Ze komt ook op de disco.’
‘En waarom is ze jouw hartsvriendin?’
‘Ik kan er goed mee praten.’
‘Krijgt ze ook een poppetje?’
‘Nee, dat nog niet.’
Ze pulkt aan haar nagels. Om het goed te kunnen zien drukt ze de vinger tegen haar bril. Dan richt ze zich weer op de grote groep voor haar. Ze verschuift een geel poppetje met een petje. Met een zwarte viltstift zijn er twee ogen en een mond op getekend. Het oorspronkelijke gezicht is er in de loop der jaren afgebrokkeld. Mijn zus houdt niet van lege gezichten, vandaar dat er bij een aantal een viltstift aan te pas is gekomen.
‘Wie is dat?’ vraag ik.
‘Moet je niks gaan doen?’
Ze kijkt naar haar poppetjes. Ze wacht.
Ik blijf nog even staan. De zon dringt door het raam en zorgt dat de poppetjes schaduw maken.
Dan zet ik het poppetje terug dat ik de hele tijd in mijn hand heb gehad maar dat ze niet in de gaten heeft gehad.
Ze zucht, gooit haar hoofd weer in haar nek. Ik lach en ben haar voor.
‘Na-hou!’ roep ik uit. Mijn zus volgt.