Weerwoord

Kraai: Hanneke Hendrix - Turf

Categorie

Turf

“Vijf bier voor de houtzagerij!” roept Anton terwijl hij twee vingers omhoog houdt. De barvrouw kijkt verveeld. “Volgens mij ben jij maar in je eentje en ik zie heus wel dat je gewoon al je vingers nog hebt, dus zeg nou maar gewoon wat je wil hebben.”

Buiten loopt de rozenmeneer voorbij, die al zo lang als hij zich kan herinneren voor een paar gulden ouwe rozen van de veiling aan de mensen in ‘t café verkoopt.

“Een pilsje, alsjeblieft.”
De barvrouw tapt uitdrukkingsloos een bier en Anton besluit toch maar aan het tafeltje bij het raam te gaan zitten. De rozenmeneer komt binnen en wandelt met zijn blommen langs de tafeltjes. Bij de bar stopt de rozenmeneer en hij haalt een roos uit de bos. De barvrouw bloost en lacht als hij de roos aan haar overhandigt. Zonder ook maar een blik te werpen op Antons tafeltje loopt de rozenmeneer de zaak uit.

“Alle andere rozenverkopers gooi ik altijd meteen de zaak uit, maar van hem krijg ik af en toe een roos,” hoort Anton de barvrouw zeggen. De mensen aan de bar roepen oh en ah.
“Dus ja. Wat moet je dan als meisje?” De barvrouw lacht, hoog en schel.

Vandaag zou het een mooie dag worden, had Anton zich voorgenomen. Hij had lang in bad gelegen en daarna ontbeten aan tafel met de krant en de top 2000 aan. Daarna was hij de stad in gegegaan en had hij voor het stadhuis op een bankje gezeten en gekeken naar de mensen die voorbij kwamen. Hij had zich dik aankleed en het dus niet koud gehad.
Op zijn schoot had hij zijn boek, maar hij had niet gelezen. Het voelde gewoon fijn, de dikke hardcover versie van Kortooms Mijn kinderen eten turf onder zijn vingers.

Het schijnt dat ze in het hoge noorden kinderen in de winter buiten in een soort konijnenhok buiten laten slapen. Dat schijnt gezond en Anton ziet voor zichzelf ook wel ruimte voor een helende ervaring. Na een uur had hij zijn stramme knoken gestrekt en was hij op café gegaan. Nu zat hij daar, aan het raam, met de nukkige barvrouw achter de toog.

Anton staat op en bestelt aan de bar nog een bier. De barvrouw kijkt hem aan. “Weet je wat het is?” zegt ze, “ik heb eigenlijk gewoon een hekel aan jolige meneren in mijn zaak.”
“Ik ben helemaal niet jolig,” zegt Anton.
“Drie bier voor de houtzagerij?”
“Vijf bier voor de houtzagerij,” zegt Anton en houdt weer twee vingers omhoog.
“Ik denk niet dat ik nog zin heb om bier voor je tappen.”

Anton denkt na.

“Mag ik dan een koffie?”
“Weet je wat het is? Ik heb eigenlijk gewoon helemaal geen zin om jou ook maar iets te schenken.”
Ondertussen kijkt de hele bar naar Anton. Ineens heeft hij het heel warm. Hij heeft zijn jas nog aan en hij kijkt om naar zijn stoel, waar zijn plastic tasje met sleutels en het boek aan de leuning bungelt. Anton draait zich om, loopt van de bar weg, grist zijn tasje van de stoel en loopt de zaak uit.

Buiten lijkt het of de damp van zijn hoofd slaat.
Waarom kunnen mooie vrouwen zich altijd veel meer permiteren dan lelijke, vraagt hij zich af. Dat is de manier van god om je te laten merken dat hij een hekel aan je heeft, hoort hij zijn moeder zaliger zeggen.
God is dood, net zoals iedereen die iets van hem vond, ooit, en Anton merkt dat hij moet plassen.

Als Anton de steeg inloopt waar hij zijn blaas wil legen, ziet hij de rozenmeneer staan. Hij komt al gulpknopend van een dampend muurtje gelopen.
“Lul,” zegt Anton.
“Pardon?” zegt de rozenmeneer.
Met een flinke mep slaat Anton de rozenmeneer met zijn tasje tegen het achterhoofd. De bos rozen valt op de grond en de rozenmeneer ernaast. Anton kijkt om zich heen.
Niemand. Ook vanachter de ramen ziet hij geen vitrages wuiven of lichten branden.
Het is de eerste keer dat Anton iemand in één klap iemand tegen de grond heeft gekregen. Het is zelfs überhaupt de eerste keer dat Anton iemand tegen de grond krijgt.
Hij voelt zich trots.

In de goot naast de rozenmeneer leegt hij zijn blaas en daarna pakt hij de rozen van de grond.
Anton strijkt zijn kleren recht en gaat even met zijn hand door het haar. Met ferme tred zet hij pas naar het café met de norse barvrouw.
In zijn armen telt hij veertig rozen.
Wordt het misschien toch nog een goeie dag.