Weerwoord

Kraai: Het aanschaffen van een Griekse man

Categorie

In het toerisme is all-inclusive waarschijnlijk een van de meest geslaagde formules. In geen enkele andere vorm is er ooit zoveel geld verdiend en valt er ongezien, zo makkelijk te sjoemelen met de klanten. In de zomer van 2007 kon ik een baan krijgen binnen zo’n resort. Ik kreeg een zwarte broek en een overhemd met korte mouwen, ik had een badge waarop de naam ‘Costas’ stond, ik moest mijn haar zeer kort knippen. Ik was ober.

De klanten waren voornamelijk Duitsers. Ze waren al behoorlijk oud. Ik gluurde vaak vanuit het restaurant naar hun gerimpelde achterwerken en hun benen vol spataderen. Sommige waren ook nog eens slecht ter been, ik heb er zelfs een gezien die zich met twee krukken langs de zwembadrand voortbewoog. De Duitsers aten gezamenlijk, er vormden zich vrijwel direct hechte verbanden, soms moest ik na enkele dagen tafels bij elkaar schuiven en dikwijls moest ik foto’s van ze nemen. Ik zou er nu veel voor over hebben om een paar van die foto’s terug te kunnen zien, want ik vraag me af of mijn gevoel van toen veranderd is. Ik voelde medelijden vermengd met agressie.
Ik werkte samen met een groep Albanezen, Georgen, Bulgaren en Polen. We waren vanaf de eerste dag al heel hatelijk tegen elkaar. Er was een Bulgaarse manager die Maria heette en al jaren in het resort werkte, ze zei op een middag tegen me: ‘I know the work is not so funny, but life is not so funny in the first place.’
Daar had ze natuurlijk gelijk in, maar al snel begon ik me af te vragen in hoeverre je zelf verantwoordelijk bent voor die minder leuke kant van het leven.

De naam van de uitvinder van de all-inclusive formule is Gerard Blitz. Blitz startte in de jaren vijftig de Club Méditerranée en vond even later de formule uit waarin de toerist tijdens zijn vakantie alles kon krijgen wat zijn hartje begeerde, zonder ooit met een portemonnee te hoeven zeulen, zonder zich ooit een moment in te hoeven houden. De Duitsers aan mijn tafels hielden zich dan ook niet in. Ze dronken liters bier en liepen soms tot drie maal toe naar de dampende au bain-marie bakken waar hun braadworstjes op ze lagen te wachten.

‘Het is hier heerlijk! het eten is sehr gut en iedereen is zo aardig!’ riep een vrouw mij toe terwijl ik de wijn bijschonk. Ik knikte en zag hoe haar man zich tegoed deed aan een broodje Gyros. Het volgende broodje stond al naast hem op tafel. In een all-inclusive resort worden de waren-wetten continu gebroken, de meldingen van voedselvergiftigingen zijn net zo frequent als de bestellingen bij de roomservice, alleen, men kiest er bijna voor.
Ik werkte in een keuken waar de kakkerlakken tussen de stapels pannen vandaan sprongen, waar hele rattenfamilies vakantie vierden, waar de olijfolie vermengd werd met een dubieuze pittenolie waarvan de verpakkingen altijd uit het zicht van de klant moesten blijven. Veelal trof ik de Georgische chef (die Vladimir heette maar zichzelf omgedoopt had tot Vasilis) in de morgen aan de ouzo, hij rookte tijdens het bakken van het vlees een sigaret, soms zag ik as naar beneden dwarrelen, maar ik zei niets.
Toen ik terug dacht aan de woorden van Maria, mijn Bulgaarse ‘Maître de Taverna’ (zoals op haar naam-tag stond), begon ik te geloven dat niet alleen ik, als ober, bereidwillig had gekozen voor een lijdensweg, maar ook mijn klanten.

In de tweede maand dat ik aan het werk was werd ik geteisterd door Nederlanders die allemaal met mij op de foto wilden, wilde praten over Amsterdam en mij soms onhandig een kleine fooi toestaken die ik moest inleveren bij Maria, die een groot tomatenblik in de koelkast verborgen hield waar alle fooien in verdwenen. ‘Most of the employees are thiefs, you see,’ had ze me een keer toegefluisterd toen ik het per ongeluk zag.

In de hoek van de ruimte zaten twee Vlaamse vrouwen van in de zestig, beiden graatmager, beiden behangen met gouden kettingen. Ze kwamen uit Antwerpen en waren vriendinnen, ze waren gek op Griekenland en vooral op Griekse mannen. Ze hadden al vele avonden een gesprek proberen aan te knopen, maar ik had ze steeds kunnen vermijden. Nu was het stil en wenkten ze me. ‘U heeft Griekse ogen maar een Nederlands accent, u bent een halve als ik het goed heb,’ zei er een.
‘Dat heeft u heel helder gezien,’ zei ik.
‘Is het waar wat ze zeggen over de Griekse mannen meneer? Is het waar dat ze zo vreselijk goed in bed zijn?’
Ik zei dat ik het niet wist. Hitsige vrouwen van in de zestig willen graag hun verhaal kwijt, en helaas ben ik vaak hun slachtoffer, dat heb ik al vaker gemerkt.
‘Maar ik heb gisteren iets vreselijk meegemaakt meneer! Vreselijk!’ begon ze, haar vriendin knikte en mompelde wat onverstaanbaars, ‘ik liep over het strand, het was aan het begin van de avond, de schemering was gevallen. Weet u wel dat de schemering nergens zo schoon valt als hier? Bon. Ik loop dus over het strand, en opeens hoor ik brommende geluiden, gekreun, en ik dacht: Juliette, hier is iets helemaal mis. En ja hoor, achter mij zat een oude Griek, met een grote snor aan zijn geslacht te sjorren, terwijl hij naar mij keek!’
Ik schudde mijn hoofd, zei dat het onbegrijpelijk was. ‘Helemaal niet! Hoe oud denkt u dat ik ben? Wat zou je schatten?’ schreeuwde ze. Ik zei dat ik hun leeftijden niet in kon schatten maar dat ze toch niet veel ouder dan veertig konden zijn. Ze bloosden beiden en toen zei een van de twee: ‘Waar kan ik mijzelf een Griekse man aanschaffen?’

Een Duitse familie had mij uitgenodigd om ergens wat te gaan drinken, ik had de familie twee weken onder mijn hoede genomen en tijdens het eerste drankje zag ik dat de man een propje bankbiljetten in zijn hand hield, aan het einde van de avond zei hij: ‘Ok, dit is het grote moment. Ik geef je dit zodat je weet wat je voor ons betekent.’ Ik kreeg vijfendertig euro in briefjes van vijf en moest met ze op de foto. Aan het eind van de avond vroegen ze of ik even vijf euro voor ze had om sigaretten te kopen, ze hadden hun portemonnee vergeten, nog later was ik vijftien euro lichter voor hun benzine.
Toen mijn tweede maand ten einde liep had ik er nog vier voor de boeg en besloot mijn ontslag te nemen. Maria schold mij een half uur uit en sloeg twee dozen borden aan stukken, maar dat was niet erg, het is daar traditie.
Op weg naar de uitgang snelde ik naar de keuken en liet de inhoud van het blik tomaten in mijn jaszakken glijden. ‘Ik pak jullie een keer terug, vuile rotzakken, ik maak jullie op een dag allemaal kapot,’ mompelde ik naar de groep Duitsers op het terras die allemaal hun glas bier hieven.

DAVID PEFKO (1983) is schrijver en was vroeger handelaar in vodden en lappen. Hij woont afwisselend in Amsterdam en Athene. Hij hoopt eind dit jaar zijn debuutroman te kunnen lanceren, vooralsnog wordt de titel strikt geheim gehouden. David Pefko schrijft op verzoek van Kraai columns.