Martijn Teerlinck (1987) studeert Literatuurwetenschap en Italiaans aan de Universiteit van Amsterdam. In 2006 richtte hij het schrijverscollectief Meer Licht op. Hij publiceerde o.a. in Krakatau en Op Ruwe Planken, won het Amsterdams Studenten Festival en de jury- en publieksprijs bij de maandelijkse poëzieslag in Café Festina Lente. Hij trad o.a. op in het Rozentheater en op poëziefestival Onbederf’lijk Vers.
lied
ik heb een brede lach van afgeknipte takken
en eeuwwervels houden mijn rug bij elkaar
en hoog in mijn oren fluisteren kinderen
hun liedjes door luchtgedroogd tandvlees
en als ik naar school liep dan rookte ik over mijn longen
de zoete tabak uit de mond van de meester
ik leerde toen hoe ik met houtskool kon spreken
en dan las ik de kleur van mijn handen
en dan las ik mijn knokkels die vetbulten waren
en dan las ik de witte figuren van verf op mijn nagels
en dan zei ik in stilte tegen mijn handen:
jullie worden grote handen, lange handen
deze palmen zullen de zuidpool verwarmen
en op de noordpool dansen de vingers een wals
ik heb een brede lach van afgeknipte takken
en eeuwwervels houden mijn rug bij elkaar
en de zee van mijn navel zoekt naar een kade
van vlees, naar een kade van leven
en als ik weer thuis kwam dan vleugelde ik mij naar boven
en legde mijn mensenhuid af op mijn bed
en werd ik het roodwitte engelendier dat ik was in die tijd
en dan zong ik van takken en wervels en ruggen
en dan schaduwde ik mijzelf schuchter de herfst in
en dan gleed ik mijzelf onder bladeren door
en dan knipte ik lachknoppen af met mijn vingers
en dan zag ik de dode bloem tot mij spreken
dan zag ik de pijn uit haar liktekens fluisteren
en dan werd ik weer mens en dan zong ik de woorden
van houtskool en zei ik vergeef mij mijn dochter
want ik heb een brede lach van afgeknipte takken
en eeuwwervels houden mijn rug bij elkaar