Weerwoord

Kraai: Verdelging van de vijand (in en rond het huis)

Categorie

DAVID PEFKO (1983) is schrijver en was vroeger handelaar in vodden en lappen. Er bestaan weinig biografische gegevens, aangezien deze steeds aan verandering onderhevig zijn. Hij woont afwisselend in Amsterdam en Athene. Hij hoopt eind dit jaar zijn debuut roman te kunnen lanceren, vooralsnog word de titel strikt geheim gehouden. David Pefko heeft ook een drukbezocht weblog >>

David Pefko schrijft op verzoek van Kraai columns. Met regelmaat van de klok treedt u binnen in zijn wondere wereld van massamoorden en tangodansers. Ook laat Club Propaganda weten een pauze in te lassen wegens verbouwingswerken waardoor nieuwe columns van de redactie van Kraai enkel hier nog zullen verschijnen (we zijn nog wel aanwezig in het archief). In februari treedt nog een laatste columnist aan.

VERDELGING VAN DE VIJANDEN (IN EN ROND HET HUIS)

‘s Nachts werden we al weken wakker gehouden door vreemde geluiden. Soms strompelde ik mijn bed uit en stond dan in de keuken, sloeg woest met mijn vuisten op het aanrecht, schold tegen mijn vijanden. Soms riep ik dingen tegen ze waar ik zelf van schrok.
Maar het hielp niets.

Gisteren reed ik door de regen naar een grote doe-het-zelf-winkel, mijn paraplu begaf het halverwege, in het drukke verkeer kreeg ik tot drie maal toe een plens water over me heen, maar ik gaf geen kik; ik dacht aan genocide, aan verdelging en massamoorden in het algemeen.

In de doe-het-zelf-zaak was het warm, de schappen waren eindeloos. Ik stond een tijdje te kijken naar een kleine camera die op het computernetwerk aangesloten kon worden. De prijs was ongeveer dertig euro. Het leek me een zeer aantrekkelijke deal.
Ik schuifelde ongemakkelijk langs zaagmachines, een gangpad vol gloeilampen, ik nam een zijpad en liep langs grote stapels planken, even later stond ik tegenover een ‘persoonlijke muurkluis met een elektronisch slot met tiptoetsen’.
Ik kon me niets onpersoonlijkers voorstellen dan die muurkluis.
Toen ik er naar vroeg omdat ik ze niet kon vinden zei de medewerker dat ze bij de kassa lagen, ik zou ze onmogelijk kunnen missen.
Ik kocht er vier, vroeg me in de lange rij voor de kassa af of ik nog wel wist hoe je ze moest gebruiken, ook twijfelde ik of ik ze überhaupt wel moest kopen, eigenlijk hoopte ik dat er een kassa vast zou lopen en ik als onschuldige naar huis kon gaan.
‘Ja het is het seizoen weer,’ zei de caissière toen ze de martelwerktuigen over de band zag rollen.
Op weg naar huis dacht ik aan Adolf Hitler en Saddam Hoessein, ik vroeg me af hoe gedetailleerd hun plannen waren geweest, en of de aanschaf die ik net had gedaan het begin van mijn eigen plannen zou kunnen zijn.
Thuis installeerde ik de eerste, het was heel gemakkelijk. Ik zette het ding in het kastje onder de gootsteen, de plaats waar mijn vijanden hun uitwerpselen voor mij achterlieten, de plaats waar ze zich door wc-rollen en vaatdoeken heen vraten.
Mijn maaltijd die avond was uiterst sober, ik at geen vlees; net als Adolf Hitler.
‘Ze zijn zo lief,’ zei ze.
‘Ze zijn heel onhygiënisch,’ zei ik terwijl ik mijn maaltijd probeerde weg te krijgen.
‘En ze hebben allemaal kindertjes, en die zijn ook zo lief.’
Saddam Hoessein at veel Dorito’s in zijn cel, Hitler at veel zoetigheid, ik at de laatste weken obsessief chocola. Ik vroeg me af of dit een voorteken was.
Na ongeveer een uur hoorde ik een harde klik vanuit de keuken; ik wist dat dat mijn eerste slachtoffer was. Ik durfde me niet te verroeren en at gestaag door.
Ze trok in paniek haar trui over haar hoofd en begon te schreeuwen, ik zei dat ze normaal moest doen, maar merkte dat mijn handen trilden. ‘Je moet nu gaan kijken! Nu!’ riep ze vanonder haar trui.

Toen ik voorzichtig het keukenkastje opende zag ik mijn eerste lijk liggen; het was fluweelzacht en had grote ogen. Ik kon alleen maar aan de dood denken, en aan de manieren waarop de dood zijn intrede deed, ik dacht aan zijn familie, aan zijn kinderen, en toen probeerde ik me te vermannen, me te gedragen naar mijn nieuwe rol in huis; de rol van massamoordenaar.

‘Wil je hem zien?’ vroeg ik terwijl ik met mijn slachtoffer de huiskamer inliep.
Samen keken we naar het eerste bewijs van mijn latere massamoorden, beiden vonden we dat hij opmerkelijk weldoorvoed was, en dus besloten we dat hij een fijn leven had geleid.
‘Spoel hem door de wc,’ zei ze.
Ik wikkelde mijn slachtoffer in een stuk wc-papier vol met gaten, ik dacht eraan dat hij misschien wel degene was die de gaten in het wc-papier had gevreten, dus dat er eigenlijk geen toepasselijker uitvaart mogelijk was.
Toen hij verdwenen was maakte ik mijn martelwerktuig weer gereed voor de volgende.
De hele avond bleef het stil, vele malen controleerde ik het keukenkastje en zag dat het blokje spek onaangeroerd was gebleven.
Ik begon te schelden en controleerde met een potlood of het mechanisme nog wel goed werkte, en dat deed het. Ook besloot ik dat er meer exemplaren moesten worden klaargemaakt, dat ze nu door het hele huis verspreid moesten worden.
Toen ik er een achter de verwarming schoof werd ik een moment weemoedig, vroeg me af of ik hun piepende en knagende geluiden misschien zou gaan missen.
‘Ze ruiken het bloed misschien,’ zei ze.
‘Er was geen bloed.’
‘Jawel, je hebt bloed aan je pink.’
Het was waar, aan mijn pink kleefde bloed.
Ik bleef in de hal staan en luisterde of ik ze kon horen, ik merkte hoe ik mijn vuisten steeds gebald hield, hoe ik soms bij een vreemd geluid even hoopvol in een richting keek.
Aan het einde van de dag leek mijn massamoord te zijn mislukt, en ik kan niet anders zeggen dan dat het mij teleurstelde.
‘Ze komen wel weer, dit soort dingen gaan niet zo snel,’ zei ze.
‘Ja maar het is wel heel stil nu, ik vertrouw dit niet!’ fluisterde ik.
‘Waarom fluister je?’
‘Dat weet je best,’ zei ik en controleerde haastig alle plekken waar ze stonden.
‘Je bent geobsedeerd door ze, ze kunnen je echt niet verstaan, denk je dat ze je kunnen horen?’
‘Ik wil dat het achter de rug is, ik wil resultaten zien,’ zei ik.
‘Je bent gek aan het worden.’
‘Nee, ik denk dat ze het weten, dat ze het bloed van hun broeder hebben geroken en dat ze in hun schuilplaats zitten, ik moet die schuilplaats vinden!’ riep ik en besloot de avond met een laatste rondgang door het huis, het controleren van mijn middelen, het zeker stellen van mijn kansen.
Ik viel in slaap met de geruststellende gedachte dat er in de wereld van het massamoorden altijd weer een volgende dag is.

‘s Nachts droomde ik over een dozijn lijkenzakjes die ik ergens op maat had laten maken, ik geloof dat ze van rood vilt waren, en er op elk zakje een zelf verzonnen naam was geschreven, die namen waren dan wel weer volkomen onleesbaar.
Ik droomde ook dat de verkoper in de winkel die de op maat gemaakte lijkzakjes verkocht, mij met veel ontzag bediende, ik geloof zelfs dat hij een buiging maakte en ik hem daarop een goedkeurend knikje gaf.
Ik weet zeker dat hij bang voor me was en dat hij het bloed aan mijn handen kon zien.

De volgende morgen bewoog ik mij in mijn ochtendjas over mijn slagveld, nergens waren kruitdampen te zien maar er lag een onheilspellende gloed van zonlicht over de banken en de vloer, een moment dacht ik nog leven te zien, opende haastig het marteltuig, maar het was al te laat.
Ik zakte neer tegenover de verwarming, ik schudde een paar keer mijn hoofd en begon met het opruimen, het wegwerken van mijn slachtoffers.
Ik geloof niet in de hemel of de hel, niet voor mensen althans, voor dieren moet er wel een hemel zijn, dat weet ik vrij zeker.
Ook geloof ik niet in erkenning van de feiten.

U kunt mij inhuren voor het wegwerken van huisdieren tot ongeveer twintig centimeter grootte. U zult weinig last van mij hebben, ik zal verschijnen, in stilte mijn werk uitvoeren en weer vertrekken. Knaagdieren zijn een pre, maar ook uw tropische vissen draai ik tegen betaling graag de nek om.