Wie in zijn persoonlijke kroniek herinneringen ophaalt aan De Nachten, schreeuwt erom natuurlijk. Om uittreksels af te laten drukken. Om glimlachend geconsumeerd te worden.
Ronald Giphart ...
Dit schrijf ik live vanuit een hotelkamer in Antwerpen. Aan de overkant van de straat ligt het conservatorium, waar vanavond het festival De Nachten werd gehouden. Aanvankelijk zouden Jack en mijn buurman Jerry Goossens meegaan, maar die hebben vanmiddag allebei afgezegd en dus lig ik alleen op mijn bed, met de laptop op schoot en pay‑tv voor de emotionele begeleiding. In de kamer naast me liggen twee Nederlandse schrijvers, die ik niet in verlegenheid zal brengen. Het is kwart voor vijf en lang geleden dat ik aangeschoten iets heb geschreven. Belgen zijn grappige mensen, ik bedoel, zonder dat ze het doorhebben. Vlamingen, althans de meeste Vlamingen die ik ken, zijn over het algemeen vleesgeworden minderwaardigheidscomplexen. Ze lijken zichzelf ten opzichte van Nederlanders Untermenschen te vinden en daarom kleden ze zich heel hip, dragen ze groovy brilmonturen, weten ze alles van alles, is er geen band, schilder of schrijver die niet tot hun actuele kunstschat behoort, spellen ze NRC en Vrij Nederland en gedragen ze zich uitermate beleefd, geïnteresseerd en volstrekt humorloos. Vlamingen zijn eigenlijk Betere Nederlanders. Ik had vandaag de moeilijke opdracht om drie keer drie minuten voor te dragen in de serie Korte Pijn, wat wil zeggen: de zaal plagen. Hoe vaak gebeurt het in Nederland dat je op een popfestival moet voorlezen en dat bij je eerste woorden iedereen op de grond gaat zitten om aandachtig te volgen wat je zegt? Het literaire gedeelte was georganiseerd door de Vlaamse schrijver Jeroen Olyslaegers, die ik me had voorgesteld als een zwartgallige, contactgestoorde omnivoor, maar die meer leek op een geserreerde Franse intellectueel die net nog in een seance met het onstoffelijk overschot van Sartre had geluncht. Zijn mooie vriendin Fleur, geperst in een strak & net‑niet sluitend galajurkje, was vanavond mijn begeleidster, al verdween zij ongemerkt direct na mijn laatste Korte Pijn (Jerry zei gisteren dat België één groot Jambers is, wat ik lachend aan Fleur vertelde; bleek zij de producent van het programma te zijn). Het gemiddelde cijfer van mijn drie optredens: een zeven. Gelukkig kwam toen eindelijk Paul Mennes op het feest, die eerder die avond bij de presentatie van het nieuwe boek van Tom Lanoye was geweest. Paul is ‑met Herman en Tanja Brusselmans‑ mijn favoriete Belg (hij is niet kruiperig, niet hip en lijdt niet aan het ziekelijke display of learning van zijn land genoten). Paul had Guido, zijn echtgenote, thuisgelaten en was "klaar voor een beetje actie". Met z'n tweeën liepen we door de gangen van het conservatorium, waar alle bezoekers steeds dronkener en onverstaanbaarder werden. In Nederland krijg je op festivals laat op de avond porren in je rug, hoor je afkeurende kotsgeluiden, beginnen mensen je uit te schelden of schamperen ze dingen als: "Jij denkt zeker dat je heel wat bent?", maar hier in Antwerpen werd Paul als Jonge Belgische Schrijver regelmatig aangesproken op een manier waarvan Jonge Nederlandse Schrijvers alleen maar kunnen dromen: met blij respect. We zaten bij een barretje onze onbeperkte consumptiebonnen op te maken, terwijl er geregeld jongens een hand kwamen geven of iets vleiends kwamen zeggen. Er was een schuchtere Vlaming die me een paar vragen stelde en meer van mijn werk wist dan ikzelf (al kan ik me nu hier eenzaam op dit bed niet meer herinneren welke briljante dwarsverbanden hij legde). De jongen besloot het gesprek door zich te verontschuldigen voor het feit dat ik in België zo slecht werd verkocht. "Maar in de underground bent u erg populair," zei hij zachtjes. Mijn god, populair in de ondergrondse van Antwerpen, hoe heeft het zover kunnen komen?
Later kwam er een jongen bij ons zitten die me vaag bekend voorkwam, maar die ik niet herkende. Hij was een kruising tussen Dennis Bergkamp en de zanger van The Cure. Maar dan veel leuker en sympathieker. Paul vroeg: "Je weet toch wel wie dat is?" Ik maakte een nee‑achtig geluid met een ja‑achtige naklank. Paul zei dat ik zat naast Bent van Looy, de zanger van Das Pop. Jeumig, Das Pop! Belgiës allang niet meer geheime popwapen, dé popsensatie van de jaren dubbel nul, die dit jaar zal spelen op zowel Werchter, Pinkpop, Lowlands en de Nacht van de Poëzie. Waarom hebben wij in Nederland niet zo'n band? Bent had mijn boeken gelezen en begon daar enthousiast over te vertellen (het blijft een vreemde ervaring wanneer mensen die ik van reputatie ken, mij ook kennen). België, popmuziek, literatuur, meisjes, liefde, meisjes, seks met meisjes; we namen het allemaal door, maar helaas werd Bent na anderhalf uur ontvoerd door zijn manager (we konden nog net een afspraak maken voor na hun optreden in Tivoli, ergens in februari). Daarna zwalkten Paul en ik door het architectonisch zeer interessante postmoderne gebouw (geen enkele muur of trap staat loodrecht, wat de dronkenschap nog intenser maakt) met mensen die ik niet kende, maar met wie ik innig bevriend ben. Paul zei, vlak voordat hij met een gezelschap in een taxi naar het centrum werd gebracht, dat ik op dit moment de enige schrijver was voor wie hij nog respect voelde. "Ik ook voor jou, Paul," zei ik, "en als je Mascha of pay‑tv heette, had je vanavond naast me mogen slapen."
Uit: Het leukste jaar uit de geschiedenis van de mensheid, © Ronald Giphart 2002
Uitgeverij: De Arbeiderspers