Ferdinand is ontevreden met zijn leven en huwelijk en verlaat zijn vrouw en kinderen om ervandoor te gaan met zijn ex-geliefde Marianne. Ze laten de bourgeois wereld achter zich en trekken op een zwerftocht doorheen het land in een gestolen auto. Godard zou echter Godard niet zijn als dit een doodgewone roadmovie was… De auteur brengt een stilistische satire van anticonsumentisme en bijna cartooneske esthetiek met in de hoofdrol “the last romantic couple”, zoals Godard Ferdinand en Marianne noemde, die proberen hun lot te ontlopen. PIERROT LE FOU is een van de hoogtepunten van de nouvelle vague met een geanimeerde Jean-Paul Belmondo en Anna Karina op hun best.
"Pierrot le fou is gemaakt in 1965. Zoals het een avonturenfilm betaamt komen er ook gangsters in voor, een duistere wapenhandel-affaire en her en der wat lijken. Gewelddadige elementen, die heel licht en speels gebracht worden, die de personages nauwelijks beroeren- van uitgewerkte karakters ‘van vlees en bloed’ die met inleving door de acteurs gespeeld worden is geen sprake. Wat getoond wordt lijkt op een verhaal; Godard doet er veel aan om dat de toeschouwers te laten geloven: alle elementen uit ‘echte’ avonturenfilms komen ook in Pierrot le fou voor, de auto’s, het schieten, een badkuip-verhoor, een koffer met geld, een ontploffing…maar dat leidt niet tot een vertelling waarin die elementen een vastomlijnde plaats in een dramatische orde krijgen. Het is chaos, en het blijft chaos; en een gangster met een schaar in zijn halsslagader is van eenzelfde orde als een papegaai op de schouder van Jean-Paul Belmondo. In het ene beeld is een rode vlek dominant, in het andere beeld een blauwe. In dat opzicht is de film het meest gedateerd jaren zestig: speels, naïef en zorgeloos- de zware verantwoordelijkheden van de jaren zeventig waarin alles een politieke betekenis heeft, moeten nog komen."
Annette Apon in: Skrien, nr. 185, aug-sept. 1992, p. 18"One might think that all of these Verfremdung devices might alienate the spectator of Pierrot le fou to such an extent that he/she will fall into an emotional void not long into the picture and remain there until the end. But the film offers another facet that at least partially fills in the affect largely subverted by the other elements of Godard’s filmmaking, and that is Antoine Duhamel’s utterly haunting music, scored almost entirely for string orchestra. Written, with perhaps one exception, not as action-specific cues but rather as four separate, complete pieces that Godard, as was his wont, edited into the film at will (Pierrot le fou opens, for instance, with Theme 4), the music has a melancholic, brooding quality that is mostly harmonically generated and is strongly reminiscent, in parts, of Bernard Herrmann. Even here, however, Godard alienates us somewhat from the musical affect by starting and stopping the score at points that are totally arbitrary musically and sometimes even dramatically. In one sequence (the car theft), he even turns the music on and off while leaving the tape running. All in all, Godard magisterially takes all of these diverse materials and puts them together in a complex work of art that engages nonlinear devices while at the same time following the traditional-and commercial-path of the straight-line narrative to produce a quintessential example of what Laura Mulvey, in her essential article “Changes”, calls the liminal, that betwixt-and-between, politically significant area falling between the commercial and the experimental."
Royal S. Brown in: Cineaste, Vol. XXXIII, nr.3, Summer 2008, p. 65